Een zeemijl (in het Engels: Nautical Mile, afgekort NM) is een lengtemaat die gelijk is aan precies 1852 meter. Een zeemijl is dus langer dan een (Engelse) mijl (1609 meter).
De zeemijl wordt als eenheid van afstand gebruikt in de zeevaart en de gemotoriseerde luchtvaart. Ook de afgeleide snelheidsmaat knoop (= zeemijl/uur) wordt veel gebruikt.
Lange tijd is de lengte van de zeemijl niet precies gedefinieerd geweest.
De Engelse wiskundige Richard Norwood besloot rond 1635 de lengte van een breedtegraad precies op te meten en stelde de waarde van de zeemijl op 1/60ste hiervan, één boogminuut. Zijn meting van de afstand van de Tower of London tot York, ongeveer ± 280 kilometer, kostte twee jaar en zat er volgens de huidige maatstaven maar 600 meter naast, een fout van 0,2%. Zijn meting stelde de waarde van een graad op 110,72 kilometer, waarmee zijn zeemijl op 1,845 kilometer kwam.
Later werd in Frankrijk de grondslag gelegd voor het Metriek stelsel. Hierin werd bepaald dat de meter per definitie 1/10.000.000 deel was van de afstand van de evenaar tot aan de noordpool, gemeten over de meridiaan van Parijs, waarmee de zeemijl zijn huidige waarde van 10.000/(60×90) = 1,852 kilometer kreeg (eigenlijk 1,85185 km, maar de definitie is afgerond op de dichtstbijzijnde hele meter).
Achteraf bleek dat de Fransen een foutje in de meting gemaakt hadden en dat de meridiaan in werkelijkheid iets langer was; de lengte van de meter, en dus ook van de zeemijl, veranderde echter niet meer.
Bij plaatsbepaling op zee en in de lucht rekent men veelal in zeemijlen. De schaalverdeling van zeekaarten is toch al in graden en minuten, met een passer kan dan eenvoudig de afstand in zeemijlen langs de "verticale zijde" van de kaart afgemeten worden.
EEN VADEM OF VAAM (Engels: fathom)
Vadem is een oude lengtemaat, die vooral werd gebruikt om de vaardiepte voor schepen aan te duiden. Het eenheidssymbool is fath. De lengte is 6 voet ofwel 1,8288 meter. Dat is ongeveer zo lang als de spanwijdte van de armen van een niet te kleine volwassen man. Men kon dus de diepte makkelijk meten door het touw tussen de handen aan de gestrekte armen binnen te halen (ook wel "opvamen" genoemd).
|